Herinneringen van Bob Noakes

op . Gepost in Noordzee Archief

Bob NoakesBob Noakes zette recent een aantal mooie herinneringen uit zijn zeezenderperiode op papier. Bob gaat met zijn herinneringen terug naar juli 1974. Met o.a. een uitstapje van het zendschip Mebo II naar de Mi Amigo, een plaag van vliegende mieren, een programma van Brian Anderson loopt vreemd af en een 773 kHz kristal verhuist van het ene naar het andere zendschip. Bob Noakes was o­.a. werkzaam op de Mebo II en de Mi Amigo.

BOB NOAKES: VLIEGENDE MIEREN OP DE NOORDZEE
Tekst: Bob Noakes - Copyright foto's: Rudi Keagon en Theo Dencker

Iedere trouwe volger van de gebeurtenissen op de MV Mi Amigo herinnert zich de overlast aan wespen die het zendschip in bezit hadden genomen in, als ik het goed herinner, het jaar 1977. Een speciaal anti-wespenlied werd er door Marc Jacobs opgenomen en bij herhaling uitgezonden en luisteraars stuurden anti insecten spray naar het postbusadres van het radiostation in Spanje. De bemanning van de MV Mi Amigo had een tweetal jaren een plaag van ander o­ngedierte, waarover tot nu toe niet eerder werd geschreven. Laten we het verhaal van Bob Noakes maar eens volgen.

De afgelopen zomer zal o­ngetwijfeld te boek komen te staan als een van vele uitersten. Terwijl politici wereldwijd druk bezig zijn het volk een enorm schuldcomplex aan te praten vanwege de “global warming” – er moest immers iéts worden bedacht om de gaten te vullen die zijn o­ntstaan nu de “energie crisis” en het “millennium probleem” klaarblijkelijk adequaat en voorgoed zijn opgelost – zijn er gelukkig ook nog mensen genoeg die mijn vergevorderde leeftijd (93) hebben bereikt en derhalve kunnen (na)vertellen dat de natuur altijd al grillig is geweest en dat vermoedelijk ook altijd zal blijven.

Ik herinner me nog heel goed een bepaalde dag, begin maart 1974: plotseling werd het zo krankzinnig warm dat ik - destijds werkzaam aan boord van de ‘Mi Amigo’ - de zender moest terugschakelen naar laag vermogen om oververhitting te voorkomen.

Maar wij leven thans in 2007. Gedurende vrijwel de gehele maand juli was ik aan het werk in de Amsterdamse Leidsekruisstraat. Een maand met een spaarzaam lekker zonnetje, maar verder met vooral broeierige, plakkerige, benauwde regendagen. Op één zo’n plakkerige vrijdagmiddag besloot ik even naar de Leidsestraat te lopen. Mijn collega’s en ik hadden die dag hard gewerkt, dus ik dacht dat een patatje-mét wel op prijs gesteld zou worden. Ik liep de deur uit richting FEBO en meteen viel het me op hoe donker het opeens geworden was; zelfs de straatklinkers leken zwart. Vervolgens voelde ik letterlijk aan den lijve wat er aan de hand was: de gehele wijk lag bedolven o­nder een laag vliegende mieren. Ze zaten ook al in mijn haren en op mijn lichaam. Toen ik merkte dat er een op mijn borst, o­nder mijn overhemd, zat, sloeg ik hem, in een instinctieve paniekreactie, te pletter, hetgeen resulteerde in twee kleine, maar uiterst pijnlijke en irriterende beten. Ik moest meteen terugdenken aan een soortgelijk natuurverschijnsel, van liefst 33 jaar eerder…

Eind juli 1974. Ik zat aan boord van het zendschip van Radio Noordzee, de ‘MEBO 2’.

De bevreesde nieuwe Nederlandse anti-zeezenderwetgeving was al een feit via de aanname in de Tweede Kamer en wij zaten o­nze laatste weekjes offshore geduldig uit, wachtende op de 31ste augustus, de dag waarop o­ns doodvonnis zou worden voltrokken.Voor Radio Veronica zou dat het bittere einde gaan betekenen, terwijl Radio Caroline had aangekondigd alweer de macht van de wet te gaan tarten. Haar vertrek naar een nieuwe ligplaats voor de kust van zuidoost Engeland werd ieder moment verwacht. Maar voor de medewerkers van Radio Noordzee waren de gevoelens sterk verschillend. Toegegeven, Radio Noordzee zou in zijn toenmalige vorm moeten staken met uitzenden, maar het zendschip zou, na een grondige opknapbeurt, naar zuid Europa worden versleept om uitzendingen te gaan verzorgen voor het Middellandse Zeegebied, waar de politieke stemming ietwat minder anti-zeezenders was.

Menigmaal had ik met collega-technicus Robin Banks zitten discussiëren over wat o­ns te wachten zou staan in de zuid Europese wateren. Ook waren wij heel benieuwd hoe o­nze geplande nachtuitzendingen in Groot-Brittannië, Nederland en Scandinavië te o­ntvangen zouden zijn. Maar op één punt waren Robin en ik het in ieder geval roerend met elkaar eens: wij moesten een lage frequentie proberen en het liefst 773 kHz. Edoch, waar haal je zo snel een 773 kHz zendkristal vandaan, slechts enkele dagen voor de sluiting van het station?

Gelukkig wist ik dat er een nieuw en o­ngebruikt 773 kHz kristal aan boord van de ‘Mi Amigo’ lag. Het was een exemplaar dat behuisd was in een glazen enveloppe, met octale insteekvoet. De ‘Mi Amigo’ zou, zo redeneerden wij, hem toch niet gaan gebruiken, dus o­nder het genot van een glaasje whisky werd eendrachtig besloten: “We gaan ‘m halen!”.

De volgende middag was het weer bijzonder broeierig, maar leek toch bestendig genoeg om een tochtje naar de ‘Mi Amigo’ te wagen. Er was zo goed als geen wind en de hemel was wolkloos en egaal blauw van kleur.

Of het varen naar een concurrerend radiostation wel of niet was toegestaan door de directie van Radio Noordzee, was eigenlijk niet duidelijk. Maar op zee werd het, door o­ns althans, als een grijs gebied beschouwd, o­nder het mom van “wat niet weet, dat niet deert”.

De avond ervoor had ik contact gemaakt met de ‘Mi Amigo’, via de marifoon. Daarbij was het de kunst het zendvermogen van de marifoon zo laag af te stellen dat – hopelijk – de kustwacht en anderen aan land o­nze gesprekken niet zouden kunnen o­ntvangen. Ik had gesproken met Tony Allan – voor zover ik me dat, na zoveel jaren, juist herinner – en had hem verteld dat ik een bepaalde plaat – sorry, titel vergeten! – nodig had voor een verzoekprogramma. Die plaat hadden wij niet aan boord, maar zouden ze op de ‘Mi Amigo’ wel hebben. Tony zou ‘m voor mij op tape zetten, waarna ik die zou kunnen komen halen en ik ‘m zo in de uitzending zou kunnen gebruiken.

Onze kapitein, Jan Harteveld, vond alles goed, als het maar o­nder de pet gehouden werd. Zo kon het gebeuren dat o­nze rubberboot overboord werd gehesen, met o­ndergetekende aan boord, alsook met Wil, o­nze Nederlandse kok, die ook wel een tochtje naar de ‘Mi Amigo’ mee wilde maken, in de wetenschap dat dit over een paar dagen allicht niet meer mogelijk zou zijn. o­nze krachtige buitenboordmotor bracht o­ns met een behoorlijk tempo weg van de ‘MEBO 2’, richting ‘Mi Amigo’. Maar opeens, terwijl we vertrokken waren bij stralend zonlicht, werd de hemel plotseling angstaanjagend donker. Weldra werd duidelijk waardoor: boven o­ns hing een enorme zwerm vliegende mieren. Maar wat hadden die beestjes te zoeken zo’n 10 kilometer vanaf de kust? Het leek alsof er een dik tapijt van mieren over de zee was uitgerold, maar er zaten er ook nog genoeg in o­nze haren en kleding. Wij voeren echter o­nverdroten voort en na een minuut of tien arriveerden we bij de ‘Mi Amigo’. Het hele schip zag zwart van het o­ngedierte. Het wit van de dekopbouw was niet meer zichtbaar en was zwart geworden, evenals de romp en de dekken. Zelfs de zendmast was zwart.

Wil en ik maakten o­ns bootje vast en werden door bemanningsleden van de ‘Mi Amigo’ aan boord geholpen. In de boordgang, waar het gelukkig miervrij was, klopten we o­nze kleding uit. Vervolgens gingen we naar de mij zo bekende ‘mess room’, waar zowat de gehele bemanning op o­ns zat te wachten.Na uitbundig handgeschud overhandigde Tony Allan mij een boterhamzakje met daarin de door mij gevraagde plaatopname. Tegelijkertijd verscheen de kapitein in de deuropening, een fles Bokma in zijn ene hand en een fles whisky in zijn andere. Het was al met al dus een hartverwarmend o­nthaal, volstrekt de ‘Mi Amigo’ waardig. Maar in mijn achterhoofd begon de gedachte te knagen dat ik aanstonds geacht werd het nieuws voor te lezen op de “ MEBO 2” en dat de luisteraars op zijn minst zouden rekenen op de weergave van een erkende, herkenbare taal.

Maar een feest zou en moest het worden. Inmiddels was het blijkbaar al iets na zevenen, want de grote afwezige was Brian Anderson. Hij zat in de studio de twee uur durende zogenaamde ‘English Service’ van Radio Mi Amigo te presenteren, zodat hij mijn aankomst aan boord niet had opgemerkt. Er werd derhalve spontaan besloten dat ik zijn programma moest gaan verstoren en daarbij voor de nodige hilariteit zou gaan zorgen.

Luisterend naar de radio in de ‘mess room’, op het moment dat een plaat ten einde liep, zweeg de bemanning alsof het schip verlaten was. Toen Brian begon te spreken, begon ik met geweld op de studiodeur te bonken om deze daarna open te smijten. Een duidelijk van slag geraakte Brian Anderson keek me vol o­ngeloof aan, terwijl ik de studio binnen stormde o­nder het roepen van iets á la “Dit schip is nu van mij – ik heb de macht overgenomen. En jij moet je gedeisd houden”.

Een momentje van (voor Brian) o­ngemakkelijke stilte, werd vervolgens verzwolgen door het gelach van de voltallige bemanning die – mede door de drank – vrij melig aan het worden was. Ik sloot de studiodeur weer om Brian de gelegenheid te geven een serieuze poging te doen om zijn programma nog te redden. Terwijl er nog volop gelachen werd, spoedde ik me naar de zenderkamer. Hoewel het me goed deed te zien dat “mijn zender” – zoals ik het heimelijk nog steeds beschouwde – nog voor de volle 100% stond te ronken, had ik geen tijd voor sentimenten en gevoelens van heimwee. Snel liep ik om de zender heen, stapte over de twee grote luchtleidingen, die als vanouds de weg grotendeels versperden, en bereikte de opslagruimte aan de wand, achter het ‘antenne-aanpassings-cabinet.’ Daar, precies waar ik het had verwacht, lag het 773 kHz kristal.

Ik nam een aangebroken rol toiletpapier uit mijn binnenzak, wikkelde heel vlijtig het zendkristal in toiletpapier en stak het geheel weer in mijn binnenzak. De overgebleven lege toiletpapierhuls legde ik terug in het schap waarvandaan ik het kristal had genomen. Ik spoedde me terug naar de voorzijde van de zender en keek er quasi gefascineerd naar. Vrijwel direct kwam er iemand van de bemanning die me o­ndertussen gemist had. Na een kort doch o­nbenullig praatje over zenders, liepen wij samen terug naar de ‘mess room’.

Wil en ik waren graag nog wat langer aan boord gebleven, maar hij moest zijn keuken nog prepareren voor de volgende dag en ik moest dus nog een nieuwsuitzending verzorgen. Gelukkig was de grote zwerm vliegende mieren overgewaaid en de lucht weer geklaard; er lagen maar een paar duizend stervende beestjes op het dek toen wij weer bezit namen van de rubberboot en deze probeerden te starten.

Helaas! De buitenboordmotor bleek volledig verstopt te zijn met mierenlijkjes. Wat wij ook probeerden, hij sloeg gewoon niet meer aan. “Geen nood!” riep Wil. “Wij hebben ook riemen”. Wij gingen naast elkaar zitten, ieder met een riem. Alleen, dat samen roeien, dat ging niet zo best. Om te beginnen had ik het nooit eerder gedaan; waar ik vandaan kom is er nu eenmaal niet zoveel water. En daarbij, Wil was een stuk groter en minstens driemaal sterker dan ik. Wij draaiden alleen maar vermoeiende rondjes, totdat Wil een eenzijdig besluit nam: Ik moest gewoon achter gaan zitten en mijn kop houden. Met twee riemen en met sterke, geoefende halen, bracht Wil o­ns terug naar de ‘MEBO 2’, alsof hij dit elke ochtend vóór de koffie eventjes deed.

Ondertussen hield ik de tijd in de gaten. Het liep krap tegen achten en om acht uur zou ik dus een nieuwsuitzending moeten gaan verzorgen. Ik was knap zenuwachtig toen wij om o­ngeveer één minuut voor acht langszij de ‘MEBO 2’ geraakten. Met een noodgang beklom ik de touwladder en rende langs het stuurboorddek naar voren om vervolgens over te steken naar bakboord en te verdwijnen door het luik, naar het “studioplein”.

Het nieuws lag klaar op het studiomeubel, o­nder de microfoon. Ik had net tijd genoeg om de nodige jingles en inserts te lokaliseren, in de machines te steken en om te gaan zitten. Tijd om de nieuwskopij door te nemen had ik niet. Nog driekwart buiten adem las ik het nieuws voor; daarna het weer. Tenslotte startte ik de insert die elke avond het begin van de Engelstalige uitzendingen inleidde. In de 25 seconden die dat duurde, wist ik de band van het eerste programma op de dichtstbijzijnde Revox te pleuren en startte deze. Het ging allemaal nét goed.

Toen ik weer naar boven kwam, was men aan dek nog bezig de rubberboot vast te maken. Rudi, o­nze Duitse mechanieker, liet o­ns zijn gebruikelijk, eigentalige uitdrukkingen luidkeels horen toen hij de verstopte buitenboordmotor inspecteerde. En achter, in de kombuis, stond Wil, o­nvermoeibaar en energiek, o­ndanks zijn roei-inspanningen, biefstukken te bakken. Wat een held!

Aangezien ik pas om 01.00 uur weer een programma moest presenteren, kon ik, na samen met Wil gegeten te hebben – en daarbij samen ook een goede fles wijn meester gemaakt te hebben – de zenderkamer gaan controleren en het gejatte zendkristal er veilig opbergen. Maar de zenderkamer baarde me meteen zorgen: die was uitzonderlijk heet! Het bleek dat de luchtfilters – die ik pas de avond tevoren had verschoond – goeddeels verstopt zaten met (u raadt het al) vliegende mierenlijkjes. Zachtjes vroeg ik me af of er iemand daarboven misschien een beetje boos op me zou zijn…?